Stikstofbemesting op grasland gemiddeld 229 kilo per ha in 2022
De verschillen in stikstofaanwending op grasland tussen verschillende grondsoorten zijn groot. Op kleigrond bedroeg de gift gemiddeld 256 kilo per hectare in 2022. Op veengrond werd met 195 kilo aanzienlijk minder stikstof per hectare aangewend, zo blijkt uit de cijfers van het LMM. De stikstofgebruiksnormen (N-totaal norm) voor grasland op kleigrond zijn hoger dan de normen voor andere grondsoorten, wat volgens de WER de hogere giften in de Kleiregio verklaart. De graslandstikstofbemesting van melkveehouders op zandgrond ligt gemiddeld op 222 kilo en op löss op 221 kilo in 2022.
De stikstofbemesting bestaat uit kunstmest en het werkzame deel van de stikstof in dierlijke mest, vermenigvuldigd met de wettelijk voorgeschreven werkingscoëfficiënten.
Totale stikstofgebruik
In 2022 is het totale stikstofgebruik door melkveebedrijven gemiddeld met circa 2,6 procent toegenomen ten opzichte van het voorgaande jaar. Het stikstofgebruik op zand- en kleigrond steeg respectievelijk met 9 en 14 kg per hectare ten opzichte van het voorgaande jaar. Op veen en löss daalde het stikstofgebruik in 2022 met respectievelijk 8 en 6 kg per hectare cultuurgrond ten opzichte van een jaar eerder.
Ten opzichte van het voorgaande jaar is het dierlijke mestgebruik in 2022 met gemiddeld 5 kg per hectare toegenomen (2022: 220 kg N per ha). In vergelijking met de vijf voorgaande jaren is het gebruik in 2022 4 procent lager. Ten opzichte van 2021 nam het gebruik van kunstmest in 2022 met gemiddeld ruim 2 kg per hectare toe.
Melkveebedrijven in het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid behaalden in 2022 een gemiddeld stikstofbedrijfsoverschot van 162 kilo per hectare, wat 37 kilo per hectare hoger is dan in 2021. De belangrijkste reden hiervoor is volgens de WER de hogere aanvoer van stikstof op het bedrijf. Het grootste deel van de stikstofaanvoer op melkveebedrijven bestaat uit voeraankopen, met kunstmest op de tweede plaats. 2022 was een droog jaar, waardoor de ruwvoeropbrengst op het eigen bedrijf tegenviel en melkveehouders meer voer moesten aankopen.
65 kilo fosfaat per hectare
In 1991 werd op melkveebedrijven in de zandgebieden 150 kilo fosfaat per hectare toegediend. Sindsdien is het totale fosfaatgebruik sterk afgenomen. De fosfaatbemesting per hectare op klei- en veengrond is ook gedaald tussen 1991 en 2022, maar minder dan op zand. In 2015 werden de gebruiksnormen voor fosfaatmeststoffen aangescherpt, wat leidde tot een daling van 2-7 kilo per hectare in alle regio’s. In 2022 gebruikten melkveehouders in de Zandregio gemiddeld 65 kilo fosfaat per hectare via dierlijke mest, terwijl fosfaatkunstmest (0,2 kilo) en overige organische mest (1,9 kilo) bijna niet werden gebruikt.
Het gebruik van fosfaatkunstmest en overige organische mest in andere grondsoortregio’s was ook minimaal. Melkveehouders op klei- en veengrond dienden iets meer fosfaat via dierlijke mest toe, respectievelijk 74 en 70 kilo per hectare.
14 kilo fosfaatoverschot per hectare
In 2022 was het totale fosfaatgebruik uit dierlijke mest in de Lössregio gemiddeld 68 kilo per hectare. Het gemiddelde gebruik van fosfaatmeststoffen in 2022 was 2 kilo per hectare lager dan het voorgaande jaar, en ten opzichte van de vijf voorgaande jaren was het gebruik van fosfaat uit dierlijke mest op melkveebedrijven in 2022 5 procent lager.
Sinds 2014 is fosfaatkunstmestgebruik op bedrijven met derogatie niet meer toegestaan. Deze maatregel heeft het gebruik van fosfaatkunstmest op melkveebedrijven geminimaliseerd.
Melkveebedrijven uit het LMM hadden in 2022 gemiddeld een fosfaatoverschot van circa 14 kilo fosfaat per hectare. Dit is vergelijkbaar met het droge jaar 2018. In vergelijking met de jaren 2019-2021 is het overschot groter. In alle grondsoortregio’s is een stijging van het fosfaatbedrijfsoverschot zichtbaar in 2022 ten opzichte van het voorgaande jaar, waarbij de Zandregio het hoogste overschot heeft (17 kg fosfaat per ha) en de Veenregio het laagste overschot (8 kg fosfaat per ha).
Landelijk Meetnet effect Mestbeleid
Het LMM is ontwikkeld om de effecten van het Nederlandse mestbeleid op de nutriëntenemissies, met name de nitraatemissie, uit landbouwbronnen naar het grond- en oppervlaktewater te meten en de effecten van veranderingen in de landbouwpraktijk op deze emissies te volgen. Het RIVM is verantwoordelijk voor de metingen van de waterkwaliteit en WER is verantwoordelijk voor de vastlegging van de landbouwpraktijk.
Tekst: Stefan Buning
Geboren en getogen op een melkveebedrijf in de Achterhoek. Sinds 1998 werkzaam als redacteur bij Agrio. Als chef Melkvee is hij samen met zijn team verantwoordelijk voor het kritisch volgen van alles wat er in en om de melkveehouderij in Nederland gebeurt.
Beeld: Ellen Meinen
Bron: Agrimatie