RIVM praat Kamer bij over stikstofkaart. ‘Ministerie stelde percentages vast’
Enkel de 47 procent vermindering in de zogeheten transitiegebieden (de paarse gebieden op de kaart) is door het RIVM zelf bepaald. Dat was de uitkomst van de opdracht dat de Nederlandse landbouw in totaal 39 kiloton stikstof minder moet uitstoten, samen met de reductiepercentages die waren vastgesteld voor andere gebieden. Als het ministerie andere keuzes had gemaakt, legde RIVM-deskundige Kees van Luijk uit, dan was de opgave in transitiegebieden anders uitgevallen.
Dat zou bijvoorbeeld het geval zijn geweest als meer gekeken zou zijn in welke mate de KDW per Natura 2000-gebied is overschreden, kreeg CDA-Kamerlid Mustafa Amhaouch te horen. Die had opgemerkt dat ook Natura 2000-gebieden waar geen stikstofprobleem is, op de kaart stonden ingetekend voor 95 procent reductie. Maar dat was een keuze geweest van het ministerie, vertelde van Luijk.
Het was voor ChristenUnie-Kamerlid Pieter Grinwis aanleiding om te vragen om gevoeligheidsanalyses. Hij had graag inzicht in hoe de percentages zouden liggen als de opgave vanuit het ministerie anders zou zijn. „Als bijvoorbeeld de opgave in het landbouwgeschikte gebied twintig procent zou zijn, wat zou dan het percentage in het transitiegebied worden?“ Maar dat, vertelde Van Luijk, kon hij beter via het ministerie vragen. RIVM neemt formeel opdrachten aan vanuit het ministerie, niet vanuit de Kamer.
Richtinggevend
In hun presentatie benadrukten de sprekers dat de geproduceerde kaart enkel richtinggevend is, een eerste aanzet voor de provincies om de gebiedsgerichte aanpak vorm te geven. De kaart niet geschikt is om beleid te bepalen op boerderijniveau. De oppervlaktes waar het instituut mee gerekend heeft - vierkanten van 64 hectare - zijn daarvoor te groot, en de gebruikte gegevens zijn nog van 2018. De opkoopregelingen varkenshouderij zijn daar bijvoorbeeld nog niet in meegenomen. Ook toont de kaart enkel de opgave voor de landbouw. De opgaven voor andere sectoren, zoals industrie en mobiliteit, zijn daar niet op ingetekend.
Bij de uitwerking van de gebiedsgerichte aanpak kunnen provincies van de kaart afwijken, en dus rekening houden met actuele gegevens en met de KDW-opgave per natuurgebied. Zolang ze maar zorgen, vertelde Van Luijk, dat de totale uitstootvermindering gelijk blijft. Dus als een provincie in een gebied soepeler is, zal het dat ergens anders moeten compenseren.
RIVM meet wel
Het RIVM nam de gelegenheid te baat om het misverstand recht te zetten dat het instituut niet zou meten, maar enkel met modellen werkt. Het is een samenspel van meten en modelleren, vertelde Van Luijk. Het instituut meet de landelijke luchtkwaliteit met meer dan honderd stations door heel Nederland, en meet ammoniak in natuurgebieden. Maar metingen tonen enkel de situatie op een bepaalde locatie, maar geven geen inzicht in waar de depositie vandaan komt, wat de toekomstige ontwikkelingen zijn, en wat het effect is van een maatregel. Modellen doen dat wel. Daarom gebruikt het RIVM een combinatie van metingen en modellen.
Ook legde Van Luijk uit waarom het Aerius-model op zo’n kleine schaal werkt, met hexagonen van een hectare groot. Leen Hordijk had eerder gezegd dat de betrouwbaarheid van het model zou verbeteren als Aerius met grotere oppervlaktes zou werken. ‘Dat mag zo zijn’, stelde Van Luijk, ‘maar dat zou betekenen dat minder vergunningen worden verleend.’ Als er ergens in een hexagoon een kwetsbare habitat zit, legde hij uit, kan voor dat hexagoon geen vergunning worden verleend. Als je met grotere oppervlaktes zou werken, zal zo’n habitat de vergunningverlening in dat grotere oppervlak blokkeren.
Bekijk de hele presentatie hier terug.