Verdienvermogen kun je niet van bovenaf opleggen; geef boer de ruimte
‘De variatie in de landbouw is enorm’, vertelde Ruud Tijssens van Agrifirm, maar bij de hoorzitting in zijn rol als lid van de Taskforce Verdienvermogen Kringlooplandbouw. Volgens hem moet die variatie gebruikt worden. „Het is een bron van inspiratie, en boeren kunnen veel van elkaar leren.“ Ook Geert van der Veer, oprichter van Herenboeren, zei dat. Hij is bang dat de aanpak van de stikstofcrisis te veel top-down zal worden uitgevoerd, zelfs bij een gebiedsgerichte aanpak. „Je moet dit bottom-up doen, en telkens beginnen bij het boerenerf, om daar te kijken wat de mogelijkheden zijn.“
‘Verdienvermogen’ is een term die de laatste jaren steeds vaker te horen valt in politiek Den Haag. Beleidsmakers en politici realiseren zich dat, wil de door hen gewenste landbouwtransitie slagen, boeren wel geld moeten kunnen verdienen om die omslag te kunnen maken. En dat ze er niet aan mee zullen doen als ze er financieel slechter uitkomen dan nu. Daarom heeft de vorige regering stappen gezet om bijvoorbeeld de positie van de boer in de keten te verstevigen, en een investeringsfonds van 10 miljoen euro in het leven geroepen. Maar daarmee is nog lang niet gegarandeerd dat boeren tijdens en na de transitie nog een voldoende inkomen hebben.
Duidelijkheid en stabiliteit
Wat zou dan wel nodig zijn? Verschillende sprekers in de Tweede Kamer waren daar duidelijk over. „Geef de sector duidelijkheid“, vertelde Ferd Crone, die eerder, in opdracht van de regering, mogelijkheden tot samenwerking binnen de landbouw had onderzocht. Hij had gevonden dat er een woud aan keurmerken is, die allemaal proberen om de boer meer te laten verdienen - maar dat de eisen van al die keurmerken verschillen. Crone stelde dat de overheid een basis moet leggen, een bodem van vereisten voor duurzaam boeren. Private keurmerken kunnen daar dan op aanhaken. LTO-directeur Sjaak van der Tak wees er wel op dat zo’n aanpak dan liefst voor heel Noordwest-Europa moet gelden, het afzetgebied voor een groot deel van de Nederlandse landbouw.
Stuur op doelen, stelden Tijssens en Van der Veer afzonderlijk van elkaar. Geef boeren duidelijke langetermijndoelen die ze moeten halen, en probeer de landbouw niet te sturen met middelvoorschriften die elke vier jaar veranderen.
Innovatie en samenwerking
En zet in op innovatie, vonden Carin van Huet van de Rabobank en Hester Maij van FrieslandCampina. „We mikken op een duurzame landbouw in 2050“, vertelde Maij; „dat is nog bijna 30 jaar.“ Ze hield haar mobieltje omhoog. „Kijk nu eens dertig jaar terug; toen waren er nog bijna geen mobiele telefoons, en nu zijn ze onmisbaar voor de samenleving.“ In dertig jaar kan innovatie in de landbouw veel bereiken, wilde ze zeggen. Maar de overheid moet dat wel stimuleren, en moet daar wel de ruimte voor geven.
Maar de overheid moet niet vertellen hoe boeren moeten verduurzamen. „Dat leidt tot generiek beleid, en generiek is nooit een verdienmodel“, stelde Maij.
Hoe het dan wel kan? Crone pleitte voor samenwerking binnen ketens. Van der Tak haalde ook ketensamenwerking aan, op basis van langdurige afspraken binnen de ketens. Constantijn Ninck Blok van Albert Heijn vertelde hoe de supermarkt deze afspraken al heeft gemaakt met melkveehouders, pluimveehouders, varkenshouders en akkerbouwers. En dat deze boeren een beter inkomen hebben dan hun collega’s die niet in een concept zitten.
GLB helpt niet
Het GLB draagt juist niet bij aan het verdienvermogen van de boer, vertelde WUR-econoom Roel Jongeneel. Tenminste, niet als het steeds meer wordt ingezet voor vergroening. Hoe meer kosten boeren moeten maken om aan de basisvereisten van het GLB of aan de ecoregelingen te voldoen, hoe minder dat GLB dan bijdraagt aan het inkomen van de boer. Hij wees er ook op dat de door de overheid gewenste extensivering in de landbouw zal leiden tot verdere schaalvergroting. „Als de boer minder productie haalt per hectare, en dus per hectare minder verdient, zal hij meer hectares nodig hebben om zijn inkomen op peil te houden.“
Daarnaast is de vraag hoeveel de consument mee wil betalen aan het inkomen van de boer. Een deel van de verduurzaming is wel uit de markt te halen, vertelde Van der Tak, maar een deel zal toch door de maatschappij als geheel moeten worden opgebracht, in de vorm van subsidies, of als vergoedingen voor groen-blauwe diensten.
Meer mogelijk binnen mededinging
Maar wat de markt betreft had Joanne Westland nog goed nieuws. De manager mededinging bij de Autoriteit Consument en Markt, de ACM, vertelde dat binnen de grenzen van de wet meer samenwerking mogelijk is dan vaak wordt gedacht. Prijsafspraken binnen de keten om daarmee duurzaamheidsdoelstellingen te halen, zijn bijvoorbeeld toegestaan, zei ze, zolang de meeropbrengsten maar niet hoger zijn dan wat de samenleving daarvoor zou willen betalen. Waar het zeven jaar geleden fout ging bij de Kip van Morgen was dat de geschatte maatschappelijke winst 1 cent was, terwijl de partijen een 5 cent hogere prijs wilden. Maar als partijen willen kijken wat er mogelijk is aan gezamenlijke afspraken om duurzaamheidsdoelen te bereiken, wil de ACM daar graag advies over geven, vertelde ze. „We staan open om daarin mee te denken.“