‘Stikstofmodellen goed genoeg voor gebiedsgerichte aanpak’
Het Aerius-model waarop het Nederlandse stikstofbeleid is gebaseerd, is vergelijkbaar met het model dat in andere Europese landen en door de Europese Commissie wordt gebruikt, vertelde Leen Hordijk, oud-voorzitter van de commissie met zijn naam, aan de Kamerleden. Maar enkel in Nederland leidt dat tot discussie. En dat komt volgens hem omdat enkel Nederland tot op de hectare wil weten wat de precieze stikstofdepositie is. Europa kijkt naar grotere gebieden en hoe dik de stikstofdoeken per gebied is.
‘Als je de depositie per hectare berekent is de uitkomst onzeker’, stelde Hordijk. „De modellen zijn goed genoeg voor generiek beleid, maar niet zo goed voor de bepaling van depositie per hectare.“ Hij bevestigde wat RIVM-onderzoeker Guus Velders eerder had gezegd - dat de onzekerheid over depositie op een bepaalde plek wel 35 procent kan zijn. Maar als je de depositie over meerdere hectares berekent, als je hexagonen in Aerius samenvoegt, dan wordt die onzekerheid snel kleiner.
Vergunningen
Stikstofprofessor Jan-Willem Erisman riep de regering op om zo snel mogelijk een kaart te maken met daarop de opgaven per gebied. Niet enkel wat stikstof betreft, maar ook met de opgaven voor waterkwaliteit, klimaat, enzovoort. Die zouden dan de basis vormen voor een gebiedsgerichte aanpak. Als die aanpak op gang komt, zei hij, zou vergunningverlening geen probleem moeten zijn. „Die toets je dan niet aan de depositie per hectare, maar aan de doelstellingen in het gebied.“
Ondanks die focus op gebieden was Erisman wel een voorstander van het meten van uitstoot op de boerderij. Die vond hij zelfs essentieel, omdat ze de boer data opleveren waarop hij kan sturen.
No regret
Laura Bromet (GroenLinks) vroeg de wetenschappers nog of het nodig is om het precieze effect van maatregelen te bepalen. Maar volgens Martijn Schaap, senior researcher luchtkwaliteit en klimaat bij TNO, was dat niet nodig. „Omdat we op veel gebieden in Nederland ver boven de KDW zitten, zijn veel maatregelen ‘no regret’“, stelde hij. Die hebben altijd een gunstig effect op de depositie. Hordijk bevestigde dat. „Als je ergens in Nederland de uitstoot verlaagt, zal dat positief zijn voor alle natuurgebieden.“
KDW
Of de kritische depositiewaarden (KDWs) een goede graadmeter zijn om beleid op te baseren kwamen drie ecologen aan het woord, plus statisticus Jaap Hanekamp. Han van Dobben, ecoloog aan de WUR, legde uit dat die KDWs op duidelijke criteria zijn gebaseerd. „Er zijn vier verschillende methoden om die te berekenen, en die leven allemaal hetzelfde resultaat“, legde hij uit. „Je kunt bijvoorbeeld in een proefgebied of in een laboratorium steeds meer stikstof toevoegen, en dan kijken wanneer planten verdwijnen. Dat punt is dan de KDW.“ Een andere methode, zei hij, is het vergelijken van habitats met dezelfde kenmerken, maar met verschillende stikstofwaarden. „En dan kun je kijken bij welke hoeveelheid stikstof soorten verdwijnen.“
Denkconstruct
WUR-hoogleraar milieusysteemanalyse Wim de Vries wees erop dat de verschillende methoden ieder hun eigen nadelen hebben. Maar de nadelen van een specifieke methode kunnen volgens hem worden ondervangen door een mix van methodes toe te passen. Nederland maakt vooral gebruik van een combinatie van simulaties en empirische KDW-bepalingen. De Vries vindt ook dat de KDWs prima gebruikt kunnen worden voor een regionaal gericht beleid. „Maar ze zijn niet specifiek genoeg voor vergunningverlening“, stelde hij.
Jaap Hanekamp had een andere mening. „De KDW is een denkconstruct“, stelde hij. „Je kunt niet zeggen dat het halen van deze KDW automatisch leidt tot het herstel van biodiversiteit.“
Dat ging voor De Vries te ver. „Dat soort kritiek kun je hebben op zowat elke norm die wordt afgesproken“, stelde hij, „in welk veld dan ook.“