Carol in Kamerland - Heksenjacht
Carol liep met stevige pas door het parlementaire gangenstel. Nadat er na bijna een jaar onderhandelen dan toch een regering was gevormd, was ze met hernieuwde energie aan de slag gegaan.
Ze had zich voorgenomen om te blijven staan voor een inclusieve samenleving met ook plek voor boeren en vissers. En ze had zich voorgenomen om regelmatig ruzie te blijven maken met De Grote van 66. Ook had ze alweer tientallen zo niet honderden moties bedacht die ze ging indienen, want ze wilde ook als volksvertegenwoordiger van een missionaire regering regelmatig de Motie-Indien-Wedstrijd winnen. Al begon dat ook een beetje aan haar geweten te knagen. De Motie-Indien-Prijs bracht haar weliswaar veel aanzien maar over die honderden moties moest ook gestemd worden terwijl er eigenlijk al genoeg te doen was in de Kamer.
Visie
Daar dacht ze allemaal aan toen ze zich door het parlementaire gangenstelsel een weg zocht naar het Torentje. En ze bedacht dat de Eerste Minister haar misschien daarom wel wilde spreken; om eens te praten over al die moties van haar die als zandkorrels de parlementaire raderen deden knarsen en kraken. Maar dan had zij ook nog wel iets om Zijne Excellentie van het Torentje op aan te spreken. Visie bijvoorbeeld; of beter gezegd het ontbreken van visie. Dat had Carol de Eerste Minister al duidelijk willen maken toen ze in de Kamer haar beklag deed over gebrek aan visie bij het coronabeleid. En kort daarna weer toen ze wederom veel te weinig visie bespeurde in het coalitieakkoord; behalve dan de visie om niet meer te spreken van landbouwgrond maar van landschapsgrond, maar dat vond Carol nu juist een slechte visie.
De Eerste Minister zat voor het Torentje op zijn gereedschapskistje toen hij Carol door de gang naderbij zag komen. Het leek alsof hij Carol’s gedachten gelezen had toen hij haar begroette met de woorden: „Hoi Carol, je gelooft het of niet, maar ik heb nu ook een visie.” De Eerste Minister monsterde de verbazing op het gezicht van Carol en vervolgde: „Ja, al die problemen die we in Nederland hebben zoals vergrijzing, woningnood, te weinig zorgpersoneel, energietransitie, stikstof en CO2, boeren en noem maar op; welnu op al die problemen leggen we een grote zak met geld en daarna verdwijnt het probleem vanzelf.”
Carol wist niet helemaal zeker of dat wel een visie was maar de Eerste Minister ging snel verder: „En ik heb nóg een visie”, zei hij en haalde uit zijn gereedschapskistje onder 1G, 2G en 3G een kartonnen kokertje vandaan. Hij keek daarna langdurig door het kokertje terwijl hij het op zijn navel richtte.
„Wat zie je”, vroeg Carol die nu bijzonder nieuwsgierig werd.
„Ik zie letters”, antwoordde de Eerste Minister, „de letters T, U, R, E, T met daarachter een Romeins cijfer.”
„Laat me raden”, zei Carol bedachtzaam, „dat Romeinse cijfer is een vier; er staat RUTTE IV.”
„Nee”, zei de Eerste Minister, „ik zie het plotsklaps heel helder nu; er staat RUTTE V.”
Toen Carol door het parlementaire gangenstel terugliep naar haar werkkamer, bleef ze maar denken aan de kokervisie van de Eerste Minister. Ze moest toegeven, dat was nog eens een vergezicht. RUTTE V. Het verdween maar niet uit haar gedachten en daarom was ze blij dat ze aan het einde van een gang de werkkamer van De Grote van 66 zag.
Glyfosaat
De Grote van 66 die allergisch was voor gele glyfosaat-velden en om die reden alle Nederlanders had opgeroepen om op het land van de boeren foto’s te komen maken van gele velden. Om zo af te dwingen dat boeren geen glyfosaat meer zouden gebruiken terwijl dat wel mocht van het Ministerie. „Dit is opruiing, dit is gewoon heksenjacht”, zo had Carol in de Kamer betoogd. Blijkbaar begreep De Grote van 66 ook niet hoe bedreigend het voor boeren is als mensen massaal en ongevraagd op hun privégrond staan, ook omdat veel boeren nare ervaringen hebben met militante dierenactivisten die regelmatig ongenood op het boerenerf verschijnen.
En daarom maakte Carol vier keer een radslag door de gang en rondde deze turnoefening af met een handstand tegen de deur van De Grote van 66 die rond dit uur altijd een uiltje knapte. Zo bleef ze even staan en ze genoot ervan hoe de doffe dreun nagalmde tot in het Torentje.
Tekst: Paul Jacobs
Beeld: Agrio