Noord-Hollandse zweefvlieglarven lijken goed werk te verrichten in tripsbestrijding
De pilot ‘Akkerbouwgewassen’ kende haar start in 2019 en maakt onderdeel uit van het project FAB+. „We zijn toen met diverse partijen en akkerbouwers uit Noord-Holland om tafel gaan zitten omdat we allemaal zien aankomen dat we het in de toekomst minder moeten hebben van gewasbeschermingsmiddelen en meer van natuurlijke plaagbestrijders”, vertelt projectleider Tamar de Jager (LTO Noord).
Bij de akkerbouwers bleek vooral een wens te liggen wat betreft het bestrijden van trips in uien. Daarnaast wilden ze ook graag weten hoe luizenbestrijding in consumptieaardappelen voor hen zou uitpakken. In 2020 is gestart met het opzetten van diverse proeven.
Meetgegevens
In 2021 werd bij negen proefbedrijven onderzoek gedaan naar tripsbestrijding in ui en bij drie proefbedrijven naar luisbestrijding in consumptieaardappelen. Hiervoor werden diverse soorten akkerranden (verschillende mengselsamenstellingen) op verschillende percelen uitgeprobeerd. Onderzoekers van Wageningen University & Research gingen het veld in om insecten (zowel plaagdieren als plaagdierbestrijders) te tellen. Er werd op diverse afstanden van de akkerranden geteld.
De onderzoekers deelden hun meetgegevens met de telers via een appgroep. „Telers bespraken samen met de onderzoekers of, op basis van die gegevens, het nog verantwoord zou zijn om te wachten met spuiten of dat er actie werd vereist”, zegt projectleider Tamar De Jager. „Een aantal deelnemers had de ervaring dat hun gewasbeschermingsmiddelenadviseur al snel het advies gaf om te spuiten, maar dat de cijfers van de tellingen lieten zien dat de plaagdruk nog wel beheersbaar zou zijn. De telers konden zo gerichter beslissingen nemen.”
Zweefvlieglarven en trips
De resultaten van de zogenoemde ‘uienproeven’ van 2021 laten volgens de onderzoekers zien dat zweefvlieglarven waarschijnlijk op alle deelnemende proefbedrijven hebben bijgedragen aan het vertragen van de populatieopbouw van de trips. De zweefvlieglarven waren de meest voorkomende groep tripspredatoren en er werd geconstateerd dat wanneer de larven verschenen, de trips zichtbaar afnamen. Ten opzichte van 2020 waren er bij de proefbedrijven meer zweefvlieglarven en minder trips. Gemiddeld werd op alle bedrijven 20 tripslarven per zweefvlieglarve geteld.
Op twee proefbedrijven in het zuiden van Noord-Holland zijn insecticiden ingezet om dat de actiedrempel van 1 trips per blad werd, of dreigde te overschrijden. In het zuiden van de provincie werd de trips eerder waargenomen, maar de akkerranden waren toen nog niet goed opgekomen. Het duurde toen 2 tot 5 weken voordat er een toename werd gezien van het aantal zweefvlieglarven. Volgens de onderzoekers is het later verschijnen van de zweefvlieglarven mogelijk een reden wegweest waarom op die twee proefbedrijven de actiedrempel (bijna) werd overschreden. In het noorden kwam de trips later en de zweefvlieglarven volgden vrijwel direct of een week later.
Er werden door de onderzoekers geen verschillen waargenomen in aantallen trips en zweefvlieglarven op 1,5 meter of 15 meter van de akkerrand. Het vermoeden is dat zweefvliegen in ieder geval tot 15 meter van de bloemenrand bijdragen aan de bestrijding van trips.
Divers assortiment
Verder bleek dat op een bedrijf dat vier verschillende soorten randen had ingezaaid, de rand met het meest diverse assortiment (phacelia, boekweit, zomergranen en korenbloem) de meeste zweefvlieglarven aan te trekken. De mono-randen (alleen boekweit of phacelia) op dat bedrijf huisvestten juist meer plaaginsecten dan natuurlijke vijanden. Op alle proefbedrijven met gemengde randen waren meer natuurlijke vijanden dan plaaginsecten te vinden.
Bovenstaande bevindingen zijn aanknopingspunten voor de proeven die ook dit jaar weer worden uitgevoerd, zegt De Jager. Voor concrete adviezen met betrekking tot tripsbestrijding met behulp van akkerranden en natuurlijke plaagdierbestrijders, is het volgens haar nu nog te vroeg.
Lage luizendruk
En dan de consumptieaardappelen. „Eigenlijk kunnen we al twee jaar lang geen conclusies trekken over het werk van natuurlijke plaagbestrijders in consumptieaardappelen in Noord-Holland. De bladluizendruk was de afgelopen twee jaar erg laag en daardoor waren er ook maar weinig natuurlijke plaagbestrijders. Dat is natuurlijk logisch: als er voor hen niks te eten is, blijven ze weg. Dat is voor het onderzoek is dat jammer, maar voor de telers natuurlijk wel fijn”, zegt De Jager.
Wel is er volgens haar al veel informatie beschikbaar over natuurlijke plaagbestrijding in consumptieaardappelen op basis van eerdere onderzoeken die Zuid-Holland en Zeeland zijn gedaan. Zo is voor Vruchtbare Kringloop Zuid-Holland een factsheet samengesteld dat hulp kan bieden bij het zo functioneel mogelijk samenstellen van akkerrandmengsels.
Project FAB+
In het project FAB + (Functionele agrobiodiversiteit) proberen diverse partijen de inzet van natuurlijke plaagbestrijders te verbeteren in verschillende teelten (aardappelen, uien, suikerbieten, lelies, appels en peren). De partijen die betrokken zijn bij het project zijn: WUR, LTO Noord, NFO, KAVB, IRS, Suiker Unie, Mans Weert, Boltha, BO Akkerbouw, The Greenery en LTO Nederland). In kader van het project worden verschillende pilots uitgevoerd, waaronder de pilot ‘Akkerbouwgewassen’. Het doel van deze pilots is om tot een gebruiksvriendelijke tool voor de inzet van plaagdierbestrijders te komen.