Column: Verbeeldingskracht (2)
We missen de verbeeldingskracht om daar letterlijk beelden bij te zien en te voelen. Terwijl de 'pijn' die de oplossingen met zich meebrengen juist wel voorstelbaar en soms letterlijk voelbaar is. Ook in de media gaat het vaak over de datgene wat we moeten opgeven om bijvoorbeeld de klimaatverandering te beteugelen, maar nooit over wat we ermee kunnen winnen.
In de landbouw doen we hetzelfde, we praten over wat we moeten opgeven maar zelden over wat het op kan leveren als we grote problemen oplossen. Met deze negatieve benadering is het ook niet gek dat velen zich zullen verzetten tegen de ophanden zijnde veranderingen, terwijl ik denk dat er juist grote kansen liggen voor heel verschillende boeren in die te verwachten veranderingen.
De landbouw in 2035
Ik zal proberen te schetsen hoe in mijn verbeelding de landbouw er over 10 tot 15 jaar uitziet. Ik zie dan grofweg een driedeling ontstaan in de ontwikkeling van de landbouw. Die driedeling wordt voor een deel bepaald door de fysieke plek van het bedrijf, maar voor een groter deel door de ambitie en wensen van de ondernemer.
Grofweg een derde van de bedrijven zal verder inzetten op schaalvergroting en specialisering zoals we dat de afgelopen 50 jaar ook gezien hebben. De meeste van deze bedrijven zullen daar te vinden zijn waar er de meeste ruimte voor is en waar de grond het vruchtbaarst is. Deze bedrijven zullen aan de hoogste eisen kunnen voldoen op het gebied van milieu, natuur, klimaat en dierenwelzijn. Hun omzet zal voor 90 procent direct afkomstig zijn uit de landbouw en voor ongeveer 10 procent uit andere activiteiten zoals agrarisch natuurbeheer en CO2-vastlegging. Kortom, de topbedrijven die concurrerend zijn op de wereldmarkt.
Aan de andere kant van het spectrum zullen er bedrijven zijn die zich vooral richten op het leveren van publieke diensten waarbij de landbouwproductie een afgeleide is van de gekozen bedrijfsopzet: topondernemers die hun eigen weg durven te kiezen. Deze bedrijven zul je dichtbij natuurgebieden vinden, maar ook dichtbij de grote steden. Bij de natuurgebieden worden door deze ondernemers diensten geleverd ten behoeve van het versterken van de natuur. Dat betekent een extensieve bedrijfsvoering in combinatie met het uitvoeren van beheer in de natuurgebieden zelf. De extensieve bedrijfsvoering biedt tevens de mogelijkheid om exclusieve producten op de markt te brengen. Dicht bij de steden zullen bedrijven ontstaan waar de consument niet alleen direct producten kan kopen bij de boer maar waar de burger ook de boerderij en het platteland kan beleven. De omzet op deze bedrijven zal voor 30 procent afkomstig zijn van de landbouwproductie en de overige 70 procent komt uit publieke diensten. Een deel van die publieke diensten zal direct door de consument betaald worden, maar een substantieel deel van deze diensten zal betaald worden door de overheid.
De laatste categorie wordt gevormd door de bedrijven die produceren voor de reguliere (wereld) markt, en die dit weten te combineren met een scala aan publieke diensten: topboeren die het maximale weten te halen uit de mogelijkheden die de omgeving hen biedt. Op deze bedrijven zal de landbouw zich gewoon doorontwikkelen en wat betreft milieu en technische prestaties niet onder doen voor de bedrijven die gaan voor schaalvergroting. Afhankelijk van de locatie zullen deze bedrijven ook veel publieke diensten gaan leveren zoals het leveren van een mooi landschap, het versterken van de biodiversiteit, het vastleggen van CO2, water vasthouden bij droogte, of juist bergen bij extreme regenval. De schaalvergroting zal hier beperkt zijn omdat deze bedrijven in staat zijn om minimaal 40 procent van hun omzet te halen uit publieke diensten.
Een mooi verhaal
Het beeld want ik hier schets is natuurlijk niet compleet of de waarheid. Zo heb ik het helemaal nog niet gehad over zorg-landbouw, een snelgroeiende sector binnen de landbouw. Ik denk dat de zorg-landbouw nog zal doorgroeien, maar dat je deze in alle drie de categorieën zult zien die ik beschreven heb. Wederom een mooi voorbeeld van een publieke dienst die we als landbouw kunnen leveren.
Een mooi verhaal, maar wie gaat dat allemaal betalen, zie ik u denken. Nou, dat gaan we met z’n allen betalen, de hele BV Nederland samen. In 1950 waren er ruim 400.000 boeren in Nederland en woonden hier 10 miljoen mensen. Nu is de verhouding totaal anders geworden, er zijn nog minder dan 50.000 boeren en het aantal inwoners is al gestegen tot boven de 17 miljoen. Dat betekent dat er naast iedere boer nu 340 burgers staan, in 1950 stonden naast iedere boer 25 burgers. Deze ontwikkeling zal nog wel even doorgaan en heeft continu invloed op hoe er naar de landbouw gekeken wordt en wat er van de landbouw gevraagd gaat worden.
Geen probleem
De vraag aan de landbouw wordt steeds complexer. In 1950 was vooral goed en goedkoop voedsel gewild. Die wens is er anno 2021 nog steeds, maar dat voedsel moet nu wel diervriendelijk, milieuvriendelijk en klimaatneutraal geproduceerd worden. Waarbij de landbouw ook het landschap mooi en leefbaar moet houden. De rekening die deze wensen met zich meebrengen zullen we hoe dan ook samen moeten ophoesten. Maar nu er bijna 350 burgers naast iedere boer staan, mag dat toch geen probleem zijn?