Voorzitter HAJK stelt zich voor
‘De afstand tussen Haarlem en het platteland verkleinen’
Stel je eens voor. Hoe ziet je bedrijf eruit?
„Ik heb HBO Dier- en Veehouderij gestudeerd in Leeuwarden. Na mijn afstuderen in 2014 ben ik samen met mijn vader en moeder in maatschap gegaan. We melken 180 koeien met bijbehorend jongvee en hebben ongeveer 100 hectare grond in gebruik. Toen ik volledig thuis ging werken zijn we iets gegroeid, nu willen we focussen op de processen verbeteren.”
Waarom ben je voorzitter van het HAJK geworden?
„Ik ben in 2017 in het bestuur gegaan van HAJK. De reden daarvoor was dat ik klaar was met school en de hele dag op het melkveebedrijf ging werken. Ik wilde er toch graag wat bij naast doen en niet alleen maar bezig zijn met mijn eigen bedrijf. Ook wilde ik graag nog wat bijleren. Door voorzitter te worden kon ik nog meer gaan leren en mezelf verder ontwikkelen. Uiteindelijk ben ik door stemmen gekozen als voorzitter.”
Wat heb je al geleerd als voorzitter?
„Ik heb geleerd hoe het werkt in de politiek, wat zich daar allemaal afspeelt en hoe dat proces verloopt. Voor mezelf heb ik geleerd om mijn mening ook op een goede manier uit te spreken zodat ik die mening ook kan delen.”
Hoeveel leden heeft HAJK? Organiseren jullie daar nog iets voor?
„Onder het HAJK vallen drie provincies dus dat allemaal bij elkaar is zo'n ruim 1000 leden waarvan het grootste deel toch wel uit Noord-Holland. Voor de bestuursleden van de 15 AJK afdelingen organiseren we drie keer per jaar een provinciaal overleg. Dan informeren we de leden over praktische zaken, zoals bijvoorbeeld de ledenadministratie, maar we hebben het ook over wat er speelt in de regio. Zo kunnen wij ook peilen hoe jonge boeren denken in onze regio zodat we dat kunnen meenemen.”
Wat speelt er op dit moment in Noord-Holland?
„Op provinciaal niveau speelt er naar mijn idee steeds meer. Stikstof is daar wel de belangrijkste van. Daarnaast de NNN-gebieden van Noord-Holland die de provincie wil uitbreiden. Er zijn nog leden die op dit moment in onzekerheid verkeren vanwege vergunningverlening. Die zijn niet in staat om door te ontwikkelen waardoor ze onzeker zijn over de toekomst. Dat komt vaak door het beleid met betrekking tot stikstof, of eigenlijk het gebrek aan beleid.”
Maak je je daar zorgen om?
„Ja, zeker. Al het beleid bij elkaar maakt dat het steeds lastiger wordt om een bedrijf over te nemen als jonge boer. De stapeling van regelgeving zorgt voor steeds meer kosten en bedreigingen.”
Wat hebben jullie als jonge boeren nodig van de provincie?
„Het allerbelangrijkste is een betrouwbare overheid en betrouwbaar bestuur. Veel boeren voelen dat nu namelijk niet zo. Dat komt door zaken die de afgelopen jaren gespeeld hebben. Bijvoorbeeld bij het ganzenbeleid waar het eigen risico omhoog lijkt te zijn gegaan, zonder dat er minder schade is, en het onverwacht stopzetten van natuurpilots binnen de NNN. Daardoor komt de overheid niet betrouwbaar over.”
Waarom zouden jonge boeren nog wel boer moeten worden Noord-Holland?
„Bestuurlijk lijkt Noord-Holland niet ideaal. We hebben bijvoorbeeld veel te maken met de Randstad. Hierdoor is het bestuurlijk best moeilijk om in contact te komen met Statenleden en op een lijn te komen met betrekking tot landbouw. Maar in de provincie zit wel echt een hele diverse landbouwsector. We hebben een groot akkerbouwgebied, een bollenstreek, een tuinbouwsector en ook veel melkveehouders. Dat maakt het een mooi divers gebied.”
Hoe denk je die kloof tussen de provincie Noord-Holland en de landbouw te verkleinen?
„Binnenkort willen we statenleden en medewerkers van de provincie uitnodigen om een dag mee te lopen op bedrijven van onze HAJK leden. We willen ze dan graag laten zien wat er nou allemaal speelt op onze bedrijven en te laten zien hoe gemotiveerd de jongeren zijn om boer te worden. Het is al een tijdje geleden dat er zoiets georganiseerd is, maar met alles wat er nu speelt in de provincie lijkt ons dit een mooi moment om dat weer te regelen. Hopelijk kunnen we zo de kloof tussen Haarlem (waar provincie Noord-Holland gehuisvest is) en het landelijke gebied weer wat verkleinen.”