Opinie: Stikstofdepositie op de Oostelijke Vechtplassen
Nu ben ik natuurlijk een eigenwijze boer - en word ik nogal moe van al het politieke gekronkel -, maar toch ook wel een nieuwsgierige boer. Zodoende heb ik mij afgelopen dagen eens geprobeerd te verdiepen in het plaatselijke natuurgebied, de Oostelijke Vechtplassen. Met als doel te achterhalen wat nu het nut is van de stikstofregels, met de achterliggende gedachte dat als ik het nut ervan inzie, ik ook meer bereid zou moeten zijn mee te denken aan de oplossingen.
Hiervoor heb ik mij verdiept in de gebiedsanalyse Oostelijke vechtplassen mei 2017 van Alterra. Een rapport van ruim 200 pagina’s over de natuurontwikkelingen in het gebied die betrekking hebben op de N-depositie. Het Natura 2000-gebied de Oostelijke Vechtplassen omvat het plassengebied vanaf Kortenhoef via Loosdrecht tot aan Maarsen/Westbroek/Bilthoven. Het gebied in zijn huidige vorm is ontstaan door ontginnen, ontwateren, droogmaken en turfwinning. Met andere woorden: het was ooit een groot veenmoeras/veenbos en is door het geschikt maken voor landbouw en de winning van turf geworden tot wat het nu is.
Proces van verlanding
Sinds het midden van de twintigste eeuw zijn we met zijn allen het natuuraspect in combinatie met recreatie meer gaan waarderen en terecht de natuurwaarden gaan beschermen. Ik denk dat we met zijn allen ook trots kunnen zijn op dit prachtige gebied. Nu naar de stikstof. Er worden uiteraard tal van dieren en planten terecht beschermd in de Oostelijke Vechtplassen. Dit is een zeer gecompliceerd en samenhangend proces. Ik beperk mij nu tot de planten.
Als het gaat om de invloed van de stikstofdepositie, gaat het voornamelijk om het proces van verlanding. Dit is feitelijk het proces van open water met waterplanten die langzaam overgaan in moeras, vervolgens in heide/weiland, naar struiken en bomen. De diversiteit in het gebied is dus eigenlijk ontstaan door menselijk handelen. Door het steken van turf ontstonden steeds nieuwe gaten die vervolgens weer langzaam begroeiden met waterplanten, zodat er weer moeras kon ontstaan waaruit weer heide/riet/gras ontstond en daaruit weer struiken en bos. Veel van deze processen gingen niet snel doordat boeren het arme hooiland maaiden en ook het riet maaiden voor strooisel of dakbedekking. Daarnaast was het water vaak arm van voedingsstoffen. Hierdoor ontstond een verscheidenheid aan schraal landschap met een ruime biodiversiteit.
Drinkwatergebruik
In de tweede helft van de twintigste eeuw werd de landbouw intensiever en zo ook de industrie en de verstedelijking. We zijn gestopt met turfwinning. Boeren zijn gestopt met het maaien van het riet en de hooilandjes. Met name vanuit de landbouw kwamen veel voedingstoffen terecht in het water waardoor het proces van verlanding werd versneld. Daarnaast is het drinkwatergebruik toegenomen en sommige polders drooggelegd waardoor er minder nutriëntenarm kwelwater vanuit het grondwater omhoog komt de plassen in. Al met al een hoop veranderingen.
Nu willen we graag met zijn allen het gebied houden zoals het is of liever nog een stukje terug in de tijd. De aanwezigheid van stikstof (en andere voedingstoffen) versnelt vooral het proces van moeras naar struiken en bomen. Onderstaande beschermde habitattypen zijn daarin relevant:
H3140 Kranswieren en H3150 Krabbenscheer en Fonteinkruiden
Het betreft hier waterplanten, welke de eerste stap vormen in het verlandingsproces. Deze zijn nodig om de volgende stap in het proces te kunnen maken. Voor dit habitat is de huidige stikstofdepositie geen probleem. Wat wel een probleem is, is het fosfaatgehalte in het oppervlaktewater. Het fosfaatgehalte was vanaf de jaren tachtig gestaag gedaald maar is sinds 2005 weer stijgende. Vroeger was vaak landbouw de oorzaak van fosfaataanvoer, maar gezien de steeds strenger geworden bemestingsnormen en regels met betrekking tot erfafspoeling, is het mijns inziens niet aannemelijk dat recente stijging wordt veroorzaakt door de landbouw.
In het rapport wordt ook de invloed van de toenemende ganzenpopulatie en veranderend klimaat (opwarming water) als oorzaken van de stijgende fosfaatgehalten genoemd, daarnaast zouden de toenemende aantallen rode rivierkreeften de planten opeten, maar daarvoor is meer onderzoek nodig.
H7140 A Jonge trilvenen
Nieuwvorming van jonge trilvenen (drijvende stukjes land) in open water treedt niet op als gevolg van het onvoldoende aanwezig zijn van kranswieren, krabbenscheer en fonteinkruiden. Er is wel 20 hectare van dit habitat aanwezig. Deze is na 1950 afgenomen door het ontbreken van kwelwater (waterwinning en droogleggingen) en veranderingen in het maaibeheer (stoppen van maaien door boeren waardoor trilvenen overgingen in het volgende habitat).
De aanwezige jonge trilvenen worden in stand gehouden door maaibeheer. Ten opzichte van 1990 is de trend een toename. De stikstofdepositie is voor de trilvenen wel te hoog en de kritische waarde is voor dit habitattype wel haalbaar. De verhoogde stikstofdepositie heeft als gevolg dat extra beheer nodig is. Het fosfaatgehalte in het oppervlaktewater is voor dit habitattype echter het grootste probleem.
H7140B Veenmosrietlanden
De veenmosrietlanden (grotere stukken drijvend land) zijn de volgende stap in de successie die ontstaan uit de jonge trilvenen. Maar omdat de jonge trilvenen niet ontstaan zoals hierboven beschreven ontstaan er ook geen nieuwe veenmosrietlanden. Er is wel 34 hectare van dit habitat aanwezig. Dit habitat is afhankelijk van beheer (verwijderen van opslag bomen). De stikstofdepositie heeft grote invloed op dit habitat en dit leidt tot extra beheer. Het verschil tussen de huidige depositie en de kritische depositie is echter zo groot - +/-800 mol, de depositie mijn bedrijf is ongeveer 2,5 mol op dit gebied - dat het niet realistisch is te denken dat het verlagen van de stikstofuitstoot enig nut voor dit habitat gaat hebben.
H6410 Blauwgraslanden
Blauwgraslanden kunnen ontstaan uit bovenstaande, bij een bepaald maaibeheer. Vroeger was hier meer van aanwezig, maar de blauwgraslanden zijn door ingebruikname voor landbouw vervallen door ophoging/ontwatering en bemesting. Blauwgraslanden zijn afhankelijk van arm water, dus van kwelwater. Er is 1,2 hectare aanwezig van dit habitat. Dit habitat ondervindt nu beperkt schade door de stikstofdepositie. De kritische depositiewaarde is wel haalbaar. Dit habitat is stabiel sinds 2000.
H4010B Vochtige heiden
Ook de vochtige heiden kunnen ontstaan uit de veenmosrietlanden en kan ook ontstaan door verzuurd blauwgrasland en door afplaggen. Maaibeheer is ook voor dit habitat erg belangrijk. Er is 1,4 hectare aanwezig. Voor dit habitattype is de stikstofdepositie veel te hoog. Echter ook voor dit habitat is de overschrijding van de kritische depositie zo groot dat het niet realistisch te denken dat verlagen van de stikstofuitstoot enig effect zal hebben.
H91D0 Hoogveenbossen
Hoogveenbossen ontstaan uit de veenmosrietlanden als er geen beheer (verwijderen jonge bomen en struiken) wordt toegepast; er zullen dan simpelweg struiken en bomen gaan groeien totdat er en bos ontstaat. Dit is de laatste cyclus in het proces van verlanding. De stikstofdepositie is geen probleem voor de hoogveenbossen.
Ganzenpopulatie
Tot zover zijn er dus enkele habitattypes die hinder ondervinden van de hoge stikstofdepositie. Echter alleen voor de trilvenen en de blauwgraslanden is het mijns inziens realistisch om te denken dat we door de uitstoot van stikstof te verlagen een positief effect bereiken. De blauwgraslanden zijn een habitat op zich daar zijn verder geen soorten van afhankelijk. Daarnaast zijn de blauwgraslanden meer gebaat bij zeer arm (kwel)water dan bij een lage stikstofdepositie.
De trilvenen hebben ook baat bij een lagere stikstofdepositie. Echter is voor dit habitat (en eigenlijk voor het hele gebied) het grootste probleem de hoeveelheid fosfaat in het water (onder andere de grote ganzenpopulatie en het wegvallen van kwelwater). Stikstof heeft zeker invloed op de natuur in de Oostelijke Vechtplassen.
Hoe groot is het probleem?
Na een beetje verdieping kom ik wel tot de conclusie dat we ons moeten afvragen hoe groot het probleem is en zeker niet moeten denken dat een paar maanden langer 130 rijden of een paar boerderijen meer of minder het verschil gaat maken. Laten we met zijn allen nu eerst eens goed onderzoek doen hoe het nu het echt zit met de stikstofuitstoot en de stikstofdepositie van de industrie en landbouw en het verkeer. Laten we met zijn allen bedenken hoe we de toekomst van Nederland voor ons zien en realistische doelen stellen, en niet weer met grote spoed zinloze geldverslindende regels maken, en zo vele boerengezinnen tot wanhoop drijven.
Op een gezond en verstandig 2020,
Gerrit van Schaick
Tekst: Gerrit van Schaick
Beeld: Ruth van Schriek