Serie over aardappelkwekers
Hans van den Oord: Resistentie tegen phytophthora is voor mij belangrijkste raseigenschap
Min of meer bij toeval is Hans van den Oord in het veredelingsvak gerold. Als jonge akkerbouwer en stammenteler kreeg hij bezoek van vertegenwoordigers van Hettema (één van de voorlopers van HZPC). Onder hen was iemand van het kweekbedrijf van Hettema die onder de indruk was van het werk van Van den Oord. „Hij zei: ‘Als je dit kunt, kun je ook kweken. Ik bezorg je wat kweekmateriaal.’ En daar ben ik mee aan de slag gegaan”, vertelt de inmiddels 75-jarige Van den Oord. Akkerbouwer is hij inmiddels niet meer, maar kweker des te meer. Hij is, zoals hij zelf zegt, verslaafd geraakt aan het vak. Het werken met de zaailingen, er de knollen met potentie uitzoeken en daar mee verder gaan, ja, dat boeit hem mateloos.
Het gekregen kweekmateriaal van Hettema bevatte resistentiegenen tegen phytophthora en daar ging Van den Oord enthousiast mee aan het werk. En niet zonder resultaat. „Ik werd uitgenodigd voor een bezoek aan een proefveld waar getoetst werd op phytophthora. Ik weet nog exact waar het was, ik kan het veldje zo aanwijzen. Wat was er namelijk gebeurd: bijna alle veldjes waren dood, alleen dat nummer van mij stond nog. Ja, toen was ik helemaal over de streep.”
Maar daarmee liep hij eigenlijk een beetje voor de muziek uit, concludeert hij terugkijkend. „Dat was in de jaren negentig van de vorige eeuw, spuiten tegen phytophthora was toen nog heel gewoon en relatief goedkoop.” Het ras onder nummer dat hij had ontwikkeld had nog geen landbouwkundige waarde, de opbrengsten zaten er nog niet onder.” Die eigenschap woog destijds zwaarder dan de resistentie, waardoor het nummer niet tot een ras kwam.
Maar daarmee was voor Van den Oord de kous niet af. Hij is thuis blijven doorkweken met dit materiaal: hij kruiste het meermaals met rassen die wel een goede opbrengst hadden. Die inzet heeft er uiteindelijk toe geleid dat het Schotse handelshuis Caithness waaraan hij zich inmiddels had verbonden, enkele jaren geleden zijn ras Cammeo heeft aangemeld voor de rassenlijst. Groot is het nog niet, er staat in ieder geval zestien hectare van in Nederland, weet Van den Oord. Maar trots is hij er wel op. „Dit zijn nazaten van die oorspronkelijke zaailing uit de jaren negentig.”
Lees verder onder de foto
Cammeo is het enige ras van Van den Oord dat op de rassenlijst staat. Tot nu toe, want er zit een opvolger in de pijplijn, voegt hij daar aan toe. „Dit ras onder nummer is twee jaar getest op een phytophthoraproefveld en hij doet het goed.” Dit nummer heeft hij ook ondergebracht bij Caithness. „Het is nu afwachten wat zij er mee gaan doen.”
Het is hem gelukt om het phytophthora-gen al die jaren te behouden. En daar is hij blij mee. „In de jaren negentig was phytophthoraresistentie misschien nog niet zo belangrijk in een ras, maar nu is phytophthora een hot item. Dat is voor mij nu de belangrijkste raseigenschap.”
Momenteel heeft hij tweedejaars klonen staan in de kas. „En ik denk dat in driekwart van de nieuwe zaailingen mogelijk die phytophthoraresistentie zit.” Dat biedt perspectief voor de toekomst, verwacht hij. „Je merkt dat steeds meer mensen moeite krijgen met het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Wie zegt dat het niet zo ver komt dat de overheid gaat ingrijpen en dat de sector wordt gedwongen rassen te telen die resistent zijn tegen phytophthora.”
Sinds ongeveer vier jaar is Van den Oord aangesloten bij Bio-Impuls, het veredelingsproject van het Louis Bolk Instituut, gericht op het veredelen van resistente aardappelrassen voor de biologische akkerbouw. „Daar kunnen ze heel snel onderzoeken of een bepaalde zaailing resistentie tegen phytophthora in zich heeft. Dat is mooi, want hierdoor kun je heel doelgericht kruisen.” Hij heeft voldoende nieuwe zaailingen met meerdere resistentiegenen staan om mee verder te kunnen kweken. Eén daarvan heeft zelfs vier resistentiegenen. „En die zijn er nog niet zo veel.” Deze zaailingen hebben nog geen landbouwkundige waarde. „Ik ben heel fanatiek bezig om dat er in te kruisen”, zegt hij lachend.
En dan is er nog de resistentie tegen chitwoodi die hij ook graag wil inkruisen. „Ik heb ruim 75 nieuwe tweedejaars zaailingen, waarvan ik één knol heb opgestuurd naar het HLB om te laten onderzoeken of dat resistentiegen er in zit.”
Lees verder onder de foto
Het kweken doet hij op de boerderij van zijn zoon. Daar heeft hij de beschikking over een grote schuurkas die de akkerbouwers in 1979 hebben laten bouwen. Destijds gebruikt voor het voorkiemen van het pootgoed, maar nu dat niet meer gebeurt, heeft hij deze ruimte tot zijn beschikking.
De uitdaging van het kweken zit voor hem vooral in het spelen met de natuur. „Het is iedere keer weer een verrassing wat je krijgt. Ik had bijvoorbeeld een keer heel mooie zaailingen die helaas geen AM-resistentie in zich hadden, terwijl beide ouders dat wel hadden. Dat doet even zeer, maar daar ligt voor mij juist ook de uitdaging van dit vak.” Het is monnikenwerk. „Ik ben er 800 uur per jaar mee bezig: het is niet alleen het planten en kweken, maar ook de administratie, het beoordelen, het verzendklaar maken, het bakken om de friteskwaliteit te beoordelen, enzovoort.”
Hij doet het met liefde. „Vind maar eens een fritesras met de combinatie van phytophthora- en AM-resistentie. Dat is er nog niet. Ook bij de chipsrassen zijn die er nog niet. Zo’n ras wil ik kweken, daar ben ik volop mee bezig.” Maar er bruisen nog veel meer ideeën in zijn hoofd. „Virus is de laatste jaren een groot probleem. Daar wil ik me in de toekomst ook op toeleggen. Ik heb daarvoor al wat gedachtes, daar ga ik komend jaar zeker aan werken.” En stiekem zit hij ook aan schurft te denken. „Eén zaailing heeft zich op dat vlak al bewezen op het proefveld.”