Stikstofuitstoot kan omlaag met innovaties: maar wie gaat dat betalen?
Dat geldt echter alleen als alle bedrijven ofwel extensiveren, ofwel al deze innovaties op een goede manier inpassen in hun bedrijfsvoering. Het gaat hierbij niet enkel om technologische innovaties als luchtwassers, chemische toevoegingen aan mest of diervoer, en mestscheiding, maar ook om managementmaatregelen als optimalisatie van rantsoenen en netjes werken bij mesttoediening. De onderzoekers hebben gekeken naar technieken die binnen vijf jaar beschikbaar komen of kunnen worden aangewend. Verder gelden de percentages voor de landbouwsector als geheel; voor individuele bedrijven zullen de reductiemogelijkheden verschillend zijn.
Doelsturing en innovatie
De overheid zet in op doelsturing, waarbij ze bijvoorbeeld vaststelt hoeveel stikstof een bedrijf mag uitstoten, en hoeveel broeikasgassen. De boer kan dan zelf bepalen op welke manier die dat doet. Volgens het WUR-rapport krijgen boeren daarbij straks de keus uit een veelheid aan innovaties: voor de melkveehouderij hebben de onderzoekers 38 innovaties geïdentificeerd, waarvan er 31 binnen vijf jaar beschikbaar zijn. Voor de varkenshouderij komen 16 innovaties binnen vijf jaar beschikbaar, en nog eens 5 innovaties in de vijf tot tien jaar daarna. In de pluimveehouderij zijn de innovaties beperkt.
Tegelijkertijd geeft het rapport voor de overheid aan hoeveel reductie haalbaar is voor de sector, en dus welke doelen de overheid kan stellen. In haar interview met Agrio heeft minister Wiersma aangegeven dat ze die doelen dit jaar bekend zal maken; daarbij zal ze zeker naar dit rapport kijken.
Praktijk en theorie
Daarbij zou het goed zijn als de minister bij de vaststelling van de doelen een slag om de arm houdt. Voor veel innovaties hebben de onderzoekers theoretische aannames over de mogelijke uitstootreductie gemaakt: het is maar de vraag of die ook in de praktijk worden gehaald. Bij eerdere innovaties is dat wel eens tegengevallen. Daarbij moeten boeren ook alles precies volgens de regels doen, en ook dat gebeurt in de praktijk niet altijd.
Kosten
Een ander probleem in de praktijk is dat innovaties ook moeten worden betaald. De onderzoekers schatten dat de kosten, voor de landbouwsector als geheel, rond de 400 miljoen euro per jaar liggen, en als alle maatregelen worden doorgevoerd, zelfs meer dan 500 miljoen euro. Daarmee zou het bedrag van 2,5 miljard euro dat minister Wiersma heeft gereserveerd voor innovatie, binnen een paar jaar op zijn.
Daarbij zijn innovaties op het gebied van diervoeding en bemesting het meest kostenefficiënt: een kilo emissiereductie kost hier 5 euro per jaar. Voor innovaties in huisvesting en mestopslag is dat vier keer zoveel: daar kost een kilo emissiereductie elk jaar 20 euro. Het betekent ook dat de totale kosten voor emissie- en uitspoelingsreductie per provincie verschillen: voor de provincies met veel intensieve veehouderij - Limburg, Noord-Brabant, Gelderland en Groningen - komen die kosten veel hoger uit dan voor provincies waar überhaupt weinig vee wordt gehouden. Flevoland zou 3 miljoen euro per jaar kwijt zijn, Zeeland 4 miljoen, terwijl emissiereductie in Gelderland en in Noord-Brabant ruim over de 80 miljoen zou kosten.
Wie betaalt?
Het rapport gaat nauwelijks in op wie die kosten zou moeten opbrengen. Als het allemaal door de boer zelf moet worden betaald, leidt dat tot een forse daling van het inkomen, vooral van veehouderijbedrijven. Zodanig zelfs dat de continuïteit van deze bedrijven in gevaar kan komen. Als de overheid deze kant op wil, zal ze dus beleid moeten ontwikkelen waarmee investeringen in deze innovaties voor de boer ook aantrekkelijk worden. De onderzoekers noemen onder andere betalingen voor ecosysteemdiensten en subsidiëring van niet-productieve investeringen, maar ook de markt zou kunnen bijdragen.
Daarbij kunnen onzekerheden over de politieke koers boeren weerhouden om investeringen te doen. Daarbij ligt het er ook aan hoe omkeerbaar die investeringen zijn. Additieven in voer en andere manieren van bemesten zijn eenvoudig terug te draaien indien nodig, maar een nieuwe stal moet tientallen jaren mee kunnen gaan.
Krimp veestapel blijft toch nodig
Met deze onzekerheden is het nog de vraag of alle boeren voldoende kunnen en willen inzetten op innovatie, en of daarmee de doelen kunnen worden gehaald. Hoogleraar milieusysteemanalyse Wim de Vries, een van de auteurs van het rapport, vindt de aanname dat iedereen meedoet, en daarbij ook nog de innovaties op de juiste manier aanwendt, nogal optimistisch. „De praktijk van de afgelopen jaren laat zien dat het vrijwel onmogelijk is om overal een breed palet aan maatregelen op de juiste manier te implementeren”, stellen hij en zijn mede-auteurs in het rapport. „Daarom is het realistisch om aan te geven dat er ook een gedeeltelijke veestapelreductie nodig is om de landelijke opgaven te realiseren.”
Geschenk
Het rapport komt politiek gezien op een goed moment. Afgelopen vrijdag heeft minister-president Schoof een ministeriële commissie samengesteld, waarbij ministers Wiersma (Landbouw), Keizer (Huisvesting) en Madlener (Infrastructuur en Waterstaat) onder zijn leiding een oplossing voor het stikstofprobleem gaan zoeken. Dat probleem is des te urgenter geworden na de uitspraak van vorige maand van de Raad van State over intern salderen. Deze commissie zal het rapport als een geschenk zien - te meer omdat de regering van innovatie een speerpunt heeft gemaakt.